De familie Graswinckel “geseit Boot”
De familie Graswinckel is een van oorsprong Delfts regentengeslacht, dat aan het begin van de 20e eeuw in de adelstand werd verheven. Oude genealogieën van het geslacht Graswinckel stellen de geboorte van een zekere Jan Jansz. (de dove) op ongeveer 1474 – voor 1559, hij is daarmee meteen de stamvader.
We hoeven aan zijn bestaan niet te twijfelen daar er genoeg informatie beschikbaar is over zijn zoon Jan Jansz Boot (de oude). Jan Jansz (de dove) is borg voor Jan Jansz (de oude) wanneer deze op 31 oktober 1541 consent krijgt om te brouwen.
Zie eventueel ook: Familiewapen Boot-Graswinckel in Heraldiek
Jan Jansz Boot (de Oude)
Jan Jans (de oude) zal omstreeks 1505 geboren zijn, hij werd de oude genoemd om onderscheid te maken met zijn zoon Jan Jansz (de jonge). Jan Jansz (de oude) huwde voor 1533 met Geertje Jacobs (Touw), overleden op 4 september 1572 te Duisburg), Jan Jansz (de oude) hertrouwde ca 1557 met Clearken Roerom Cornelisdr. uit Dordrecht. In van Baalen’s Beschrijving van Dordrecht wordt gezegd, dat Klara Roerom Kornelisdr. trouwde met Jan de Both. De bijnaam de Both duidt waarschijnlijk op de brouwerij “de Boot”. Jan Jansz (de oude) wordt vermeld in het jaar 1543 als “ Jan Jansz int Boetgen”. De brouwerij ’t Boetgen of de Boot was te vinden aan de oostzijde van de Brabantse Turfmarkt. Maar in of voor 1559 moet hij de brouwerij “de Boot” hebben verlaten. Hij verhuisde naar de brouwerij de “Ruyt” op de Koornmarkt 73, toen ook wel Voorstraat geheten. Daar wordt hij in 1559 als brouwer aangetroffen echter nog onder zijn oude naam Jan Jansz (in de) Boot. In 1561 komt men hem tegen met de naam Ruyt(esteyn), genoemd naar de brouwerij De Ruit. Echter gebruikte hij ook de naam Graswinckel. Leden van de familie vervulden al vanaf de 16e eeuw diverse publieke functies in Delft; zij waren onder andere thesaurier, gasthuismeester, armmeester, weesmeester en veertigraad. De brouwerij deed Jan Jansz Boot (de oude) in 1563 over aan zijn zoon Gerrit, zelf bleef hij echter wel in De Ruyt wonen. Gerrit noemde zich aanvankelijk ‘Gerrit Jansz in de Ruyt´ (zie foto van hem hier bovenaan de pagina).
Zowel Jan Jansz Boot (de oude) als zijn zoon Gerrit (1542- 5 aug. 1627) waren aan de vooravond van de 80-jarige oorlog voorname burgers van Delft. Vader Jan was in 1564 en 1565 thesaurier van de stad. Beiden stonden ook bekend om hun sympathieën voor de ketterse nieuwlichterij. Toen Alva’s Raad van Beroerten na de Beeldenstorm van 1566 verhaal ging halen bij de opstandelingen, vond Jan Jansz Boot (de oude) het raadzaam de stad enige tijd te verlaten. Hij trok naar Duisburg, waar hij zich, behalve met handel, ook ging bezighouden met de organisatie van steun voor de Opstand van Willem van Oranje. In opdracht van de Raad van Beroerten, de zogeheten ‘Bloedraad’, ging schout Van der Goes wel over op beslaglegging op de brouwerij van Gerrit. Zelf wist Gerrit, samen met zijn vrouw, nog op het laatste moment te vluchten, richting Embden, toentertijd een bekend Geuzenoord. Later doken zij op in Bremen. Het meubilair van de brouwerij werd publiekelijk verkocht. De spullen uit het ‘cantoerken’ op de bovenkamer en het kleine brougetouw werden echter voor zes pond opgekocht door broer Jan. Deze wist later ook de brouwerij te huren voor 165 pond per jaar. Zo bleef de zaak toch nog in de familie. Later zou deze Jan zijn eigen brouwerij beginnen in de Halve Maan op de Geer. Na de inname van Den Briel en de overgang van Delft naar de Prins keerden de bannelingen in 1573 weer terug in de stad, en kreeg Jan Jansz Boot (de oude) zijn thesauriersambt terug. Vader Jan werd tevens diaken bij de nieuwe Hervormde Kerk en Gerrit werd er kerkmeester. Beiden behoorden uiteraard ook tot de geldschieters voor het Leidens ontzet en andere oorlogscampagnes tegen de Spanjaarden. Na de dood van zijn vader in 1586 zou Gerrit nog diverse regentenfuncties bekleden. En in de conflicten tussen Maurits en Van Oldebarneveld tijdens het Twaalfjarig Bestand liet Gerrit zich opnieuw van zijn rechtzinnig-calvinistische kant zien.
De naam Graswinckel waarmee deze familie later door het leven zou gaan, dook voor het eerst op vlak voor Gerrit en zijn vader naar het buitenland uitweken. De nieuwe familienaam was ontleend aan een klein driehoekig stukje grasland in Den Hoorn, even voorbij de Buitenwatersloot, in de driehoek waar de wegen naar Schipluiden (naar links) en De Lier (rechtdoor) zich splitsen. Dat stukje land was al sinds jaar en dag eigendom van de familie, en droeg de naam ‘Kickert of Graswinckel’. Onder die naam is het ook terug te vinden op de kaart van Delfland.
De wonderdokter. Terstond na zijn overlijden heeft men een portret van hem laten maken, iets waartoe hij tijdens zijn leven niet te bewegen was geweest.
Handtekening van de wonderdokter, staat onder zijn portret.
Deze zerk ligt in het noorderkruis van de Oude Kerk. De oorspronkelijke zerk is in de loop der jaren vergaan en daarom is op last van de familie Graswinckel een nieuwe koperen plaat vervaardigd.
De nazaten van Jan Jansz
Gerrit trouwde met Baertje van Maesland (1540-1609), dochter van Engelbert van Maesland, rekenmeester van Holland, en Maria Jans van Utrecht (Baertje was daarmee een nicht van Maria van Utrecht, echtgenote van Johan van Oldenbarnevelt, ook zijn Gerrit en Baertje voorouders van Mr. Pieter van Vollenhove). In 1574 was Gerrit in Bremen, waar hij door graaf Willem IV werd aangesteld als rentmeester over diens bezittingen in Hegel. In datzelfde jaar werd een generaal pardon uitgevaardigd en konden Graswinckel en zijn vrouw terugkeren naar Delft, waar hij zijn bezittingen terug kreeg.
Hij bekleedde daarna diverse openbare functies, zo was hij vroedschap (1596) en buitenhavenmeester (1596-1608), veertigraad (1607, 1618-1627) en weesmeester (1612). Hij was daarnaast ouderling en diaken. Hij overleed in 1627 en werd begraven in de Oude Kerk. De brouwerij werd overgenomen door zoon Engelbert Graswinckel van Maesland.
Een andere zoon van Jan Jansz (de oude) is de ‘Delftse wonderdokter’ Jacob Jansz. Boot Graswinckel (1536 – 1624) De levenslange vrijgezel Graswinckel was in zijn jeugd op ontroerende wijze tot bekering gekomen en deze gebeurtenis had hem radicaal elk aards genot doen afzweren.
Toen Jacob Jansz zestien jaar oud was, is hij met enige jongelieden gaan varen naar Delftgauw; bij het terug varen is het scheepje omgeslagen en terwijl alle anderen uit het water wisten te komen, bleek Jacob onder het bootje terecht te zijn gekomen. Tegen alle verwachtingen in wist hij toch nog aan de dood te ontkomen. Toen zijn ouders om de hitte der geloofsvervolging uitweken naar Duisburg, vergezelde hij hen, zette aan een Duitsche hogeschool zijn studiën voort en verkreeg er vermoedelijk zijn doktersgraad. Met hen teruggekeerd, toen Delft vrijgemaakt was van ’t Spaansche geweld, ving hij eerst voorgoed zijn kluizenaarsleven aan, daar zij de brouwerij de Ruit, hun vorige huis, niet meer betrokken, maar een grotere gingen bewonen, waarvan het achterhuis naar zijn verlangen werd ingericht. Sedertdien offerde Graswinckel zichzelf alsmede zijn hele vermogen op voor behoeftige medeburgers; uit liefdadigheid bestemde hij zijn huis aan de Oude Delft letterlijk als apotheek der armen, waartoe hij ook zijn achtertuin inrichtte als kruidentuin en gratis medicamenten beschikbaar stelde.
Hij werd de wonderdokter genoemd omdat hij als medicus met succes gebruik maakte van allerlei kruiden voor het genezen van zieken. Het meubilair van Graswinckels woning annex winkel bestond uit potten en flessen en slechts een stoel diende hem zomer en winter, dag en nacht als rustplaats. In zittende houding, half slapend half wakend, bracht de asceet de winternachten door met een vuurtje onder de benen om te voorkomen dat de koude hem zou bevangen. Uit loutere filantropie legde hij zich voorts toe op medicijnenstudie en correspondeerde daartoe met allerlei medici, in het bijzonder met de als kruidenkenner alom vermaarde stadsmedicus Bernardus Paludanus (1550-1633) te Enkhuizen.
Graswinckel werd omschreven als een voorbeeld van ‘nedrigheit, ootmoedigheit en soberheit, zachtmoedigheit, weldadigheit, lijdzaamheit en met een woord begaaft met alle godzalige werken’. Zijn leven inspireerde Anna Louise Geertruida Bosboom-Toussaint tot het schrijven van haar roman ‘De Delfsche Wonderdokter’. (meer info) Boot Graswinckel stierf op 88-jarige leeftijd als een wonder van godzaligheid en zelfverloochening, nalatende een aanzienlijke, deels stukgelezen, collectie devotionalia.
Bronvermeldingen:
– Met dank aan, Kees van der Wiel (website)
– GRASWINCKEL, Geschiedenis van een Delfts brouwers- en regenten- geslacht, uitgever: Martinus Nijhoff.
